‘’Jongen (15) pleegt zelfmoord om naaktfoto op Instagram’’ (Telegraaf.nl, 2017, p.1). ‘’Meisje uit Pijnacker pleegt zelfmoord ‘om bangalijst’’(Ad.nl, 2017, p.1). ‘’15-Jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen online’’(NOS.nl, 2017, p.1). Mensen worden regelmatig geconfronteerd met negatieve berichtgevingen over de gevolgen van het gebruik van digitale media door jongeren. Het pesten op het schoolplein heeft een verplaatsing gemaakt naar de mobiele telefoon of het internet. Als reactie op deze trend heeft huidig kabinet in samenwerking met de kinderombudsman een Plan van Aanpak (2013) opgesteld.
Het Plan van Aanpak omvat richtlijnen voor het beleid op scholen tegen pesten. Ten eerste moeten scholen bewustwording van pesten creëren bij de leerlingen, docenten en ouders, waarbij docenten tevens scholing krijgen over pesten. Ten tweede moeten scholen binnen het curriculum aandacht besteden aan (de gevolgen van) pesten en allerlaatst moeten scholen een effectief en empirisch-onderbouwd pestprogramma hanteren en een vertrouwenspersoon aanstellen. Scholen zijn vrij om zelf een pestprotocol te kiezen. Merendeel van de scholen voelt zich echter niet verantwoordelijk voor het digitale verkeer tussen de scholieren (Dekker & Dullaert, 2013). Hierdoor wordt er in vele protocollen weinig tot geen aandacht besteed aan deze digitale vorm van pesten, ondanks de groei in het aantal slachtoffers van cyberpesten. Pedagogen streven er daarom naar om cyberpesten als een vast onderdeel neer te zetten in het anti-pestbeleid (Hinduja & Patchin, 2010).
Kennis over de gevolgen, invloed en de risico’s van het cyberpesten kan begunstigd zijn voor de aanpak tegen pesten. Wanneer de aanpak tegen cyberpesten bevordert, draagt dit bij aan een afneming van het kwellen online, doordat de daders meer inzicht krijgen in de voortvloeingen van hun daden (Litwiller & Brausch, 2013). Het is van een maatschappelijk belang dat cyberpesten stopt, omdat de kinderen vaak een publieke vernedering ondergaan. Daarbij kunnen de kinderen zich niet verdedigen en kan dit resulteren in een sociale angst of een depressie met zelfmoord als gevolg (Hoff & Mitchell, 2009). Dit betoog volgt daarom de eerder benoemde pedagogische visie en betoogt de volgende stelling: ‘Scholen moeten cyberpesten verplicht opnemen in het anti-pestbeleid’. De termen pesten en cyberpesten hebben verschillende interpretaties. Zodat de terminologie duidelijk is, gebruikt dit betoog de volgende definities afkomstig van de site van stichting Stop Pesten Nu (2017) en het artikel van Smith, Mahdavi, Carvalho, Fisher, Russell, & Tippett (2008). Pesten betekent het systematisch misbruiken van je persoonlijke macht en/of kracht om anderen die zich niet of moeilijk kunnen verweren pijn te doen, te intimideren of bang te maken met de bedoeling er zelf beter van te worden. Cyberpesten is hierbij de online vorm van pesten (Smith et all., 2008, p376).
Groeiende vorm pesten
Cyberpesten gaat een groter deel uitmaken van de manieren waarop kinderen gepest worden en het is hiermee een groeiende ‘pest-vorm’. Volgens het Centraal Bureau voor de statistiek is 8 procent van de jongeren tussen de 15 en 25 jaar online gepest. Hier tegenover staat tegenover 3 procent bij de volwassenen boven de 25 jaar. Dit betekent dat ruim 400.000 scholieren in aanraking zijn gekomen met het digitale pesten (Van Ouytsel, Vandebosch, Walrave & Ponnet, 2014). Een opvallend resultaat uit het onderzoek van Wegge, Vandebosch & Eggermont (2013) betreft dat vijftig procent van het cyberpesten plaatsvindt tussen leerlingen van dezelfde school. Daarnaast heeft de vorm van pesten effect op de problematiek en de gevolgen voor de slachtoffers. In een Amerikaans onderzoek blijkt dat de leerlingen van middelbare scholen die offline zowel online worden gepest en de groep die uitsluitend online wordt gepest de meeste problemen hadden in vergelijking met de groep die alleen offline werd gepest. Als reden wordt hiervoor gegeven dat de online-slachtoffers de pesterijen na schooltijd blijven plaatsvinden. Deze groep heeft meer last van psycho-sociale problemen zoals sociale angst en depressieve dan de offline groep (Schneider, Donnell, Stueve & Coulter, 2012). Cyberpesten is ook een groeiende vorm van pesten omdat het veiligheid creëert voor de pesters. Daders en slachtoffers staan immers niet direct met elkaar in contact. Dit maakt cyberpesten aantrekkelijker dan de traditionele vorm van pesten. Het motief van digitale pesters is om een hogere een hogere positie binnen de vriendenkring te verwerven. Door andere leerlingen te pesten, krijgt de pester meer aanzien op school en dit houdt hun gedrag in stand. Andere mogelijke verklaringen voor het pestgedrag is het hebben van een zwakkere band met de ouders, lagere schoolprestaties en sociaal-emotionele problemen (Van Ouytsel et al., 2014). Doordat cyberpesten een steeds grotere rol inneemt binnen pestgedrag, is het belangrijk dat scholen hier aandacht aan besteden.
Impact op bijstaanders
Naast de bovengenoemde argumenten zorgt een anti-cyberpestbeleid ten tweede voor meer bewustwording bij de jongeren. Volgens Munniksma, Hutsing, Oldenburg, van der Ploeg & Veenstra (2013) is pesten een groepsproces. Kenmerkend aan dit proces is dat de sfeer op school en op het internet wordt gevormd door de norm die heerst binnen een groep. In dit proces zijn een slachtoffer, een hoofdpester en bijstaanders te herkennen. De hoofdpester is de zet aan tot het pestgedrag en neemt hierbij de rol van een leider aan. De bijstaanders zijn bewust van het pestgedrag in de groep maar nemen een kleinere rol aan binnen het proces. Zij moedigen de pester aan of negeren dit gedrag. Bij het traditionele pesten en het digitale pesten speelt het bystandereffect. Dit betekent dat kinderen uit het pestproces ervan uitgaan dat iemand anders het slachtoffer zou verdedigen. Ook angst speelt een rol bij een passieve houding tegen het cyberpesten. De scholieren durven niet in te grijpen, omdat zij ook potentieel slachtoffer zijn. Digitaal pesten is zichtbaar voor een groot publiek, hierdoor kunnen de bijstaanders met een reactie op het internet een essentiële invloed hebben op de betrokkenen. De bijstaanders kunnen de pester aanmoedigen door een “haatbericht” te liken of pestboodschappen te verspreiden via de sociale media .De positie die de meesten bijstaanders innemen is het negeren van het pesten door de pestberichten weg te klikken. Het pestgedrag is dus afhankelijk van de groep bijstaanders. Om pesten aan te pakken is om die reden een universeel beleid nodig, waardoor de bijstaanders een actieve rol krijgen.
Uit het onderzoek blijkt niet alleen dat de bewustwording van een actieve rol tegen pesten binnen de groep ervoor zorgt dat het pesten vermindert. Wanneer de leerkracht, scholieren, en de directie een negatieve houding aannemen tegenover het pesten, neemt de verleiding naar dit pestgedrag af. De leraar heeft autoriteit en wanneer hij een actieve houding aanneemt tegen het pesten werkt dit door op de leerlingen. Volgens Veenstra, Lindenberg, Huitsing, & Sainio (2014), is de inspanning die de leraar heeft betreft het pesten gerelateerd aan een vermindering van de pestgevallen. Met een anti-pestcyberbeleid wordt er gestreefd om de bijstaander de pesterijen te laten rapporteren aan de beheerders van de sociale netwerksites en op de school aan de leerkrachten. Scholen waarin wantrouwen tussen de scholieren onderling bestaat, waar pestgedrag niet besproken wordt en waar leerlingen niet de pestproblematiek in vertrouwen kunnen bespreken met docenten, zijn schoolgemeenschappen waar er meer gepest wordt (Williams&Guerra, 2007).
Tegenarugumenten: Buiten bereik school en digitale kloof
Naast de argumenten voor een anti-cyberpestbeleid zijn er ook tegenhangers van een opname van deze vorm van pesten. Volgens de Broersen, Ossenblok & Montessori (2015) zijn scholen verplicht om voor een fysieke, psychische en sociale veilige omgeving te zorgen op de school. Hierdoor is de school niet verantwoordelijk voor het omgang tussen leerlingen op het web. Het cyberpesten en het pesten in de schoolgemeenschap staan los van elkaar, waadoor het beleid meer inspeelt op de tradionele manieren van pesten.
Echter blijkt dit niet overeen te komen met het onderzoek van Wegge, Vandebosch & Eggermont (2013), waaruit blijkt dat cyberpesten het verlengde is van de traditionele manieren van plagen en pesten. Dit betekent dat het pesten op school gerelateerd is aan het cyberpesten en de school. Daarnaast staan volgens Van Cleemput, Bastiaensens, Vandebosch, Poels, Deboutte, DeSmet & De Bourdeaudhuij (2013) bij de helft van gebeurtenissen het slachtoffer en de dader met elkaar in relatie via het onderwijs. Ook zijn de gevolgen van het cyberpesten te vergelijken met de gevolgen van het traditionele pesten. Depressie, wantrouwen, lagere concentratie, spijbelen en lage schoolresultaten zijn de uitkomsten van het cyberpesten (Van Ouytsel et al., 2014). Het traditionele pesten en het digitale pesten zijn geen verschillende manieren van pesten, maar zijn overeenkomstig aan elkaar. Dit betekent dat cyberpesten niet los staat van de scholengemeenschap. Dat het cyberpesten zich niet binnen de schoolmuren afspeelt, maar op een digitaal platform is niet de reden om als school hiervoor geen beleid te maken.
Een ander tegenargument betreft de digitale kloof. Sinds de opkomst van sociale media in de eenentwintigste eeuw is er een digitale kloof ontstaan tussen leerkrachten en de kinderen. De scholieren zijn in het bezit van een computer of een mobiele telefoon, waardoor zij in contact staan met andere leefdtijdsgenoten. De multimediawereld is voor ouders en leerkrachten onbekender. Hierdoor zijn de opvoeders niet op de hoogte van de mogelijkheden op het internet en wat de risico’s hiervan zijn. Deze onbekwaamheid is volgens Schneider et all (2012) terug te zien in het anti-pestbeleid dat scholen voeren, waarin cyberpesten vaak geen rol speelt. Scholen en de directie bezitten te weinig informatie om voorlichting te geven over het cyberpesten, en daarom is de school niet de juiste plek om cyberpesten aan te pakken. Dit argument staat in strijd met de bevindingen van Hoff & Mitchell (2009). Uit dit onderzoek komt naar voren dat de school de plek is om preventie- en interventielessen te geven. Hierbij wordt namelijk de pedagogische driehoek bereikt: de ouders, het kind en de school. Met het bereiken van deze driehoek komt de ‘anti-pest’ boodschap het beste over bij het kind. Leraren kunnen door middel van scholing over cyberpesten hun kennis over deze vorm van pesten vergroten, of scholen kunnen de keuze maken om een externe organisatie in te zetten om de lessen tegen digitaal pesten te geven. Hiermee zijn er voor scholen wel degelijk mogelijkheden om bij te dragen aan het bereiken van de pedagogische driehoek. Volgens Ttofi &Farrington (2011) zijn bijeenkomsten op school waarbij de scholieren worden voorgelicht over nadelen de digitale platformen effectief. Hierbij worden de leerlingen ingelicht over de vormen van cyberpesten zoals: bangalijsten, sexshaming en trolling.
Conclusie
In dit betoog werd de stelling ‘Scholen moeten cyberpesten verplicht opnemen in het antipestbeleid’ onderbouwd aan de hand van verschillende argumenten. In eerste plaats is het digitale pesten een groeiende vorm van het treiteren. De leerlingen ervaren niet alleen binnen de schoolmuren, maar ook thuis zijn zij via de online platformen slachtoffers. Ten tweede kan de schoolomgeving als beste plek dienen om bij de bijstanders bewustwording te creëren. Wanneer de scholieren door de docenten worden voorgelicht over de rol die zij vervullen bij het pesten, zal het digitale pesten afnemen. Daarnaast werd de verantwoordelijkheid van de school belicht. Hieruit is voortgekomen dat de scholen de sociale veiligheid van de leerlingen moeten waarborgen en dat zij een actieve rol moeten aannemen, al vindt het pesten online plaats. Hoewel er een digitale kloof bestaat tussen de leerlingen en de docenten,is het de taak van de school om de leerlingen, ouders en docenten voorlichting te geven over het cyberpesten. Scholing of externe lessen kunnen als hulpmiddel worden ingezet. Aan de hand van deze argumenten kan geconcludeerd worden dat cyberpesten opgenomen moet worden in het antipestbeleid op scholen.
Literatuurlijst
Ad.nl. (2017). Meisje uit Pijnacker pleegt zelfmoord om bangalijst. Verkregen op 11 december, 2017, https://www.ad.nl/den-haag/meisje-uit-pijnacker-pleegt-zelfmoord- om-bangalijst~a6ef34a6/
Broersen, A., Ossenblok, A., & Montessori, N. M. (2015). Pesten en sociale veiligheid op scholen: definities en keuzes op micro-, meso-en macroniveau.
Dekker, S., & Dullaert, M. (2013). Plan van aanpak tegen pesten. Verkregen op 12 december, 2017.
Hinduja, S., & Patchin, J. W. (2010). Bullying, cyberbullying, and suicide. Archives of suicide research, 14(3), 206-221.
Hoff, D. L., & Mitchell, S. N. (2009). Cyberbullying: Causes, effects, and remedies. Journal of Educational Administration, 47(5), 652-665.
Litwiller, B. J., & Brausch, A. M. (2013). Cyber bullying and physical bullying in adolescent suicide: the role of violent behavior and substance use. Journal of youth and adolescence, 42(5), 675-684.
Veenstra, R., Huitsing, G., Koens, R., Munniksma, F., Oldenburg, B., Van der Ploeg, R., & Velthausz, F. (2013). Het kiva antipestprograma. Kind & Adolescent Praktijk, 12(2), 76-84.
NOS.nl. (2017). 15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen. Verkregen op 11 december, 2017, van https://nos.nl/artikel/2152373-15-jarige-scholier-pleegt- zelfmoord-na-pesterijen.html
Smith, P. K., Mahdavi, J., Carvalho, M., Fisher, S., Russell, S., & Tippett, N. (2008). Cyberbullying: Its nature and impact in secondary school pupils. Journal of child psychology and psychiatry, 49(4), 376-385.
Schneider, S.K., O’Donnell, L., Stueve, A. & Coulter, R.W. (2012). Cyberbullying, school bullying, and psychological distress: A regional census of high school students. American Journal of Public Health, 102(1), 171-177.
Stoppestennu.nl (2017). Cyberpesten. Verkregen op 17 december, 2017, van https://www.stoppestennu.nl/cyberpesten-online-pesten-online-gevaren-jongeren
Telegraaf.nl. (2017). Onur (15) pleegt zelfmoord om naaktfoto op instagram. Verkregen op 11 december, 2017, van https://www.telegraaf.nl/nieuws/1318596/onur-15-pleegt- zelfmoord-om-naaktfoto-op-instagram
Ttofi, M. & Farrington, D. (2011). Effectiveness of school-based programs to reduce bullying: a systematic and meta-analytic review. Journal of Experimental Criminology, 7(1), 27-56.
Van Cleemput, K., Bastiaensens, S., Vandebosch, H., Poels, K., Deboutte, G., DeSmet, A. & De Bourdeaudhuij, I. (2013). De internationale aanpak tegen cyberpesten. Een overzicht van wetenschappelijke studies waarin programma’s rond cyberpesten geëvalueerd worden. White Paper Friendly Attac, IWT-SBO
Van Ouytsel, J., Vandebosch, H., Walrave, M., & Ponnet, K. (2014). 1 Cyberpesten: hoeveel komt het voor en wat kunnen scholen ertegen doen?. 4W: WETEN EN WAT WERKT EN WAAROM, 3(4), 7-13.
Veenstra, R., Lindenberg, S., Huitsing, G., Sainio, M., & Salmivalli, C. (2014). The role of teachers in bullying: The relation between antibullying attitudes, efficacy, and efforts to reduce bullying. Journal of Educational Psychology, 106(4), 1135.
Wegge, D., Vandebosch, H., & Eggermont, S. (2013). Offline netwerken, online pesten. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 41(1), 4.
Williams, K. R., & Guerra, N. G. (2007). Prevalence and predictors of internet bullying. Journal of adolescent health, 41(6), S14-S21.